Planten Tegen Onrecht - “inspirerend”

Dit is het eerste deel, lees ook deel 2 "solidariteit' met nieuws over de 1100 olijfbomen en een gedicht van Arie de Bruin. Tijdens de bijeenkomst werd ook het verhaal van Abed Rachman en Wafa verteld.

19 maart 2017, 15:00u. De lezing en ontmoetingsdag Planten Tegen Onrecht begint. Bestuurslid John opent de middag. Een prachtig filmpje wordt vertoond, met beelden van de dag waarop 1100 olijfbomen geplant werden, en tevens de dag waarop dominee Bastiaan Jan Ader gefusilleerd werd door de Nazi’s in 1944. Hij had tot dan toe 200 tot 300 Joodse Nederlanders gered van de Holocaust en was essentieel in een plan om Westerbork te ontzetten. Zijn zoon, voormalig ambassadeur Erik Ader, vertelt vandaag over het leven van zijn vader. Hoe het Joods Nationaal Fonds zijn vader eerde door 1100* dennenbomen aan te planten over, zo bleek later, een Palestijns dorp waarvan de 2100 dorpelingen in 1948 zijn verjaagd. 

Esther van Plant een Olijfboom reisde in november af naar Palestina om te zorgen dat alles goed georganiseerd werd en alle 1100 bomen geplant zouden worden. In de 3,5 week dat ze daar was verzamelde ze verhalen van de mensen in Far’ata. Tijdens Planten Tegen Onrecht spreekt ze over het dorp en de 1100 bomen. 

Arie de Bruin draagt gedichten voor en speelt een tweetal liedjes op de gitaar. Aan het einde van het programma kwamen de aanwezigen in actie, maar wat ze precies deden houden we nog even geheim. De middag wordt afgesloten met een borrel met heerlijke hapjes van de Palestijnse Zahia.

Na deze mooie dag kunnen achtenvijftig olijfbomen met een extra bijzonder verhaal worden aangeplant. Kijk onderaan deze pagina waarom en hoe ook zo’n bijzondere olijfboom aan te planten!

Erik Ader

De voormalig ambassadeur begint met het schetsen van een beeld van zijn vader. Een man die op pelgrimstocht naar Jeruzalem gaat met de fiets. Pas getrouwd, 27 en bijna afgestudeerd als predikant. Zijn moeder werkte toen op het redactiebureau van een krant in Amsterdam, en daar kwam af en toe een Joodse fotografe langs om foto's aan de krant te leveren. In 1938 werd zijn vader als predikant beroepen in Noord-Oost Groningen en het echtpaar verhuisde naar een grote plattelandspastorie. 

Erik Ader vertelt:

In 1942 vroeg de Joodse fotografe uit Amsterdam of ze bij mijn ouders in Groningen mocht komen schuilen. Dat mocht. "Maar", zeiden zijn ouders, "neem dan ook nog iemand anders mee, iemand met wie je goed kunt opschieten, om de vele uren in eenzaamheid te verlichten". Lily bracht een vriendin mee en uiteindelijk herbergde hun grote pastorie acht onderduikers. Mijn vader vond dat nog lang niet genoeg: hij was inmiddels begonnen systematisch Joodse landgenoten uit Amsterdam op schuiladressen onder te brengen. Daarvoor benutte hij zijn familie en zijn uitgebreide kerkelijke netwerk. Het holocaustmuseum Yad Vashem in Jeruzalem meent, op basis van eigen onderzoek, dat hij tussen de 200 en 300 Joodse landgenoten in veiligheid heeft weten te brengen.

Het zouden er nog veel meer geweest zijn als hij zijn plan om "Westerbork" te kraken ten uitvoer had kunnen brengen. Dat plan is hem fataal geworden: hij is verraden en op 20 november 1944 gefusilleerd. Hij liet een vrouw en twee zonen achter.

Sommigen onder die oud-onderduikers emigreerden na de oorlog naar Israël, hetgeen al vroeg een band schiep met dat jonge land en wij deelden thuis volop in de kritiekloze pro-Israël stemming die er na de oorlog in Nederland heerste. Israël:

  • was gesticht in een land zonder volk door een volk zonder land,
  • het droeg een aureool van jeugdig idealisme en socialistische gelijkheidsidealen, 
  • dit nobele land moest alsmaar voor zijn leven vechten, belaagd als het werd door de omringende Arabische wereld die de Joden de zee in wilden drijven.

Mijn moeder bezocht Israël en sommige van haar oud-onderduikers in 1962. Zij plantte daar toen ook een boompje aan de 'Avenue de Justes' bij Yad Vashem, op haar naam en die van mijn vader.

Ze had op die reis ook een steen onthuld in het Ds. Aderbos. 1100 bomen waren daar namens gulle gevers in Nederland geplant door het Joods Nationaal Fonds, om mijn vader te eren en woeste gronden te bebossen: "de woestijn te doen bloeien als een roos". Dat bos ligt bij de kibboets Netiv Halamed He, zo'n 30 km ten zuidwesten van Jeruzalem.

In 1966 was het mijn beurt om dit wonder dat Israël heette te gaan aanschouwen. Ik maakte de reis alleen niet op de gebruikelijke wijze per vliegtuig, maar liftend. Niet op de fiets, maar wel in mijn vaders bandensporen. En dan kom je, net als hij, ook door Syrië, Libanon en Jordanië. Jordanië omvatte toen ook nog de Westelijke Jordaanoever.

In die landen ontdekte ik de achterkant van de Zionistische medaille. Dat het land dat nu Israël was helemaal niet leeg geweest was, dat er bijna een miljoen Palestijnen gewoond hadden, die nu – achttien jaar na de stichting van de staat Israël – niet naar hun landerijen en huizen mochten terugkeren maar gedoemd waren een uitzichtloos bestaan als vluchteling te leiden, grotendeels in troosteloze kampen.

Ik bezocht toen ook het Ds. Aderbos. Mij viel niets op. Wat ik zag was dichte beplanting van lage boompjes, een paar jaar oud, in een heuvelachtig terrein. Wat mij toen wel opviel is de racistische taal van mijn begeleider van het Joods Nationaal Fonds (JNF), á la de racistische taal die ik het jaar daarvoor gehoord had in het zuiden van de VS over zwarte Amerikanen. Dat ze vies en dom en lui waren. Het normale racistische geneuzel. "Kijk maar", zei de man, "hier is het groen, ginds is het dor. Over een paar jaar zou het er hier weer net zo bij liggen als daar.”

Elf maanden later was de zesdaagse oorlog. Israël verkeerde in ondergangsstemming en de rest van de westerse wereld plaatsvervangend eveneens. "Wij staan achter Israël!", stond er op bumperstickers en was als leus te horen bij massademonstraties. Aan de oproep bloed te geven voor Israël werd massaal gehoor gegeven. Dat de bevolking in de Arabische landen misschien ook wel bloed nodig had kwam bij niemand op. Toen ik het Rode Kruis vroeg waar ik bloed kon geven voor de Arabische gewonden werd ik met verontwaardiging en afschuw bejegend.

Na die liftreis en de ontdekkingen daar ben ik over het conflict gaan lezen. Zo ontdekte ik aan de hand van Israëlische auteurs dat de claim dat de Palestijnen tot vluchten waren aangezet door hun leiders grotendeels onwaar was en dat het probleem vooral was ontstaan door verdrijving: etnische zuivering. Voorts dat dat allemaal volstrekt irrelevant was: volkenrechtelijk hadden ze hoe dan ook het recht terug te keren, of ze nou verdreven of gevlucht waren, een recht dat ze systematisch onthouden werd. 

Ik was in 1978 toegetreden tot de Buitenlandse Dienst en toen mij in 1985 onze ambassade in Beiroet werd aangeboden als plaatsing zei ik vanwege mijn belangstelling voor het Midden-Oosten "Ja" tegen die post, ondanks het feit dat daar op dat moment een burgeroorlog woedde. Jordanië hoorde ook tot het ambtsgebied. Dat was toen nog inclusief de Westoever, dus dat maakte het er alleen maar aantrekkelijker op.

Na Beiroet gingen we naar Latijns-Amerika, Afrika en Zuid Oost Azië en hielden met niet meer dan een schuin oog in de gaten wat er in het Midden-Oosten gebeurde. We waren net als de rest van de wereld optimistisch dat er door de Oslo-akkoorden een eind aan het conflict zou komen. We hadden beter moeten weten. Het eindigde in het debacle van Camp David in 2000.

In 2001 werden we in Oslo geplaatst en kreeg ik ook weer beroepshalve met het Israëlisch/Palestijns conflict te maken. 

Ik besloot in 2004 zelf weer eens te gaan kijken. Er gaat niets boven eigen waarneming. En hoewel ik dacht redelijk voorbereid te zijn op wat ik te zien zou krijgen, schrok ik me toch een ongeluk: overal, maar dan ook overal staken bouwkranen af tegen de blauwe lucht: nederzettingen in aanbouw en op de meeste heuveltoppen stonden de porta cabins van de zogenaamde illegale nederzettingen.  

Wat ik zag was duidelijk: Israël was, achter het rookgordijn van een zich eindeloos voortslepend  vredesproces dat zou moeten uitmonden in een twee-statenoplossing, bezig in hoog tempo  die twee-statenoplossing onmogelijk te maken. 
 Nabijgelegen kiboets Netiv Halamed He

 

Nabijgelegen kiboets Netiv Halamed He

Ik ging in 2005 opnieuw en bezocht toen ook weer het Ds Ader-bos. Ik zag her en der nog een paar eeuwenoude olijfbomen. Dat maakte dat ik wat beter ging kijken en ik zag toen ook de sporen van oude, verwaarloosde terrassen in het heuvelachtige terrein. De onthutsende waarheid begon tot mij door te dringen: dit bos op mijn vaders naam was niet in de woestijn geplant, niet op onontgonnen land, maar op de verwoeste boomgaarden van eerdere bewoners van het gebied.  Toen ik in de nabijgelegen kibboets navraag ging doen kon niemand mij vertellen wat daar eerder was geweest. "Eerlijk gezegd interesseert ons dat ook niet" kreeg ik te horen. Wel vertelde iemand dat er tot in 1967 nog resten van huizen hadden gestaan en dat ze die in 1967 met bulldozers plat hadden geschoven.

Ik ben toen bij het JNF in Jeruzalem navraag gaan doen wat daar voorheen geweest was.  Ik werd met kluiten het riet ingestuurd en wacht tot op de dag van vandaag op antwoord. Het duurde even voor ik begreep dat ik van het JNF nooit een antwoord op mijn vraag zou krijgen en ook waarom niet: het JNF ging mij niet vertellen wat nou juist toegedekt moest blijven. De bebossingsprojecten van het JNF, achter het rookgordijn van het "de woestijn laten bloeien als een roos", waren juist bedoeld om een eerdere Palestijnse aanwezigheid onzichtbaar te maken, uit te wissen, toe te dekken, om etnische zuiveringen aan het zicht te onttrekken. Daar was ook de naam van mijn vader voor gebruikt.

Ik heb me toen in 2007 tot Zochrot gewend, een Israëlische NGO die zich tot doel heeft gesteld iets te doen aan het collectieve geheugenverlies van Israël door de geschiedenis van het land van voor 1948 weer boven water te halen. Van Zochrot leerde ik dat op die plek het welvarende dorp Bait Natiff had gelegen , met 1200 inwoners die allen in oktober 1948 op de vlucht waren gedreven. Etnische zuivering van het zuiverste water. Ik sprak in 2010 en 2014 overlevenden van die etnische zuivering. Zij wonen sinds 1949 in Bethlehem in een kamp.

 

Far'ata

Bij mijn bezoek aan Israël en Palestina bezocht ik ook Far'ata, een Palestijns dorp op de Westoever dat vanuit een nabijgelegen nederzetting straffeloos geterroriseerd wordt. Mijn aandacht werd daar op gevestigd door een ingezonden brief van een Israëli die zich opwond over het feit dat het in brand steken door kolonisten van boomgaarden van Palestijnen al zo gewoon was geworden dat het niet eens meer de krant haalde.

Ik had in Far'ata een gids. Hij nam me mee naar de verbrande boomgaard. Zijn zoontje was ook bij ons, maar op een gegeven moment kwamen we niet echt meer verder omdat het zoontje voor zijn vader ging staan en zijn benen omklemde. Het jongetje was bang, het jongetje was bang dat zijn vader iets zou overkomen. Ik vind dat een buitengewoon schrijnend beeld, want dat laat zien hoe die kinderen daar opgroeien.

Een verbrande olijfgaard in Far'ata

Wat te doen?

…wat mij als een graat in de keel bleef steken was het misbruiken van de naam van mijn vader om etnische zuiveringen, een zware mensenrechtenschending, toe te dekken. Wat te doen?

Twee dingen. Om te beginnen besloot ik, in 2016, om het JNF ter plekke aan te klagen, samen met Zochrot. Maar ik wilde ook zelf een positief gebaar maken, door eenzelfde aantal olijfbomen op naam van mijn vader te planten in Palestina, 1100 stuks. Want de ontrechting van Palestijnen gaat nog steeds door. Niet meer in één klap, zoals in 1948, maar sluipend.

Mensen worden hun middelen van bestaan ontnomen, hun boomgaarden worden in brand gestoken, hun land wordt onteigend, hun bronnen worden vergiftigd. Ze krijgen zo de keus tussen vertrekken of in loondienst voor de bezetter gaan werken. Zo gaat het er aan toe in koloniën.

'1100 bomen planten? Hoe doe je dat?' Dat was niet zo moeilijk: samen met Plant een Olijfboom! Maar waar? Verspreid? Of op één plek? Naast Far'ata zijn er vele andere dorpen met soortgelijke verhalen. Ik licht er eentje uit.

At’tuani

We zien een foto van de illegale Israëlische nederzetting Maon. Ik heb deze nederzetting ook bezocht. De nederzetting was prachtig groen, waarschijnlijk door water onttrokken uit de Westelijke Jordaanoever. Keurige gazonnetjes en bos. Geen waterschaarste.

Maon nederzetting

 

In At’tuani hoorde ik juist verhalen over waterschaarste. En vooral ook verhalen over aanvallen door kolonisten, die erop uit zijn de mensen tegen te houden hun land te bereiken. De tactiek is de landerijen zo onveilig te maken dat ze niet meer bewerkt worden. Na drie jaar zijn de boeren dan hun land kwijt, dan vervalt het aan de staat. 

Beelden uit At'tuwani

Niet alleen de velden worden aangevallen, maar ook kinderen, vee, bronnen, het dorp, landbouwmachines. De kolonisten stichten dan ook vaak van die nieuwe satelliet nederzettinkjes (illegale outposts), met veiligheidszones daaromheen. Kortom, ze weten het land van de Palestijnen steeds verder in te perken en het land van de Israëlische kolonisten steeds verder uit te breiden. Verweer is vrijwel onmogelijk: zij zijn bewapend en als het leger tussenbeide komt is dat aan de kant van de kolonisten: die worden nooit gearresteerd, de Palestijnen die hun rechten verdedigen wel.

Bomen planten

Het is één dorp geworden en dat is Far'ata. Esther vertelt daar zometeen meer over. Daarbij kan ik wel vertellen dat de afspraak met Plant een Olijfboom is om met voorrang ook iets in At'tuani te doen. Ik ben er inmiddels achter dat het aantal op naam van mijn vader geplante bomen op Bayt Natiff 1438 is, 338 meer dan de 1100 die ik dacht. Die 338 moeten dus nog, maar bij mij is het geld even op. Ik hoop natuurlijk dat U dat vanmiddag gaat opbrengen. Als iedereen tien boompjes sponsort dan zijn we er volgens mij…

…En heel spontaan vliegt er een hand de lucht in.

“Wie biedt er meer?”

Vier handen volgden waarvoor een aantal voor vijf bomen, en ook een voor maar liefst vijfentwintig olijfbomen. Achtenvijftig olijfbomen zullen worden geplant in At’tuani. Vorig jaar heeft de Plant een Olijfboom zich aan haar woord gehouden en zijn er al 250 olijfbomen aangeplant voor het dorp. Dat betekent dat de teller nu op 308 staat, nog dertig bomen hebben we nodig om het Ds. Ader bos compleet te maken. En we kunnen het natuurlijk ook een groter bos maken.

Wil jij ook helpen om het Ds. Ader bos compleet te maken? Sponsor dan nu een olijfboom en zet ‘At’tuwani’ bij de 'opmerkingen'.

 
 

Beelden: privé-archief Erik Ader, gebruikt met toestemming